De eerste Spilliaert-recensent
Fernand Crommelynck wordt op 19 november 1886 geboren in Parijs, maar het gezin verhuist al snel naar Brussel. Door zijn vader, acteur Gustave Crommelynck, komt Fernand al op jonge leeftijd in aanraking met theater. 1
Hij groeit uit tot een gerenommeerd auteur en regisseur van poëzie en toneelstukken zoals Le Cocu magnifique (1920) en wordt een spilfiguur van het literaire expressionisme in België. Gustaves liefde voor de paardenrennen brengt het gezin Crommelynck regelmatig naar Oostende, waar Fernand later graag op bezoek gaat bij kunstenaars James Ensor (1860-1949) en Léon Spilliaert. 2 Af en toe lunchen ze in de Falstaff, waar Spilliaert ook Stefan Zweig (1881-1942) leert kennen. 3 Fernands broer Albert (1902-1993) is beeldend kunstenaar. In de zomer van 1920 verblijft Fernand in de buurt van Spilliaert, die dan aan de Nieuwpoortsesteenweg 52 woont. Ze ontmoeten elkaar geregeld, samen met Henri Vandeputte en Constant Permeke. Spillliaert vereeuwigt elk van hen op papier. Van Fernand Crommelynck maakt hij twee portretten, waarvan één zijn hele leven in het bezit van de kunstenaar blijft. 4
In 1907 vraagt uitgever Edmond Deman Spilliaert om enkele illustraties en een omslag te maken voor Crommelyncks Le Sculpteur de masques. Emile Verhaeren schrijft een voorwoord bij dit spannende, psychologische toneelstuk. 5 Twee versies van dit ontwerp zijn bewaard in publieke instellingen, daarnaast bevinden een aantal sluitstukken en vignetten zich in privéverzamelingen. We weten dat Deman ontevreden is met het resultaat, maar Crommelyncks oordeel is onbekend. Hoewel Spilliaert Crommelynck aanvankelijk niet persoonlijk kent, vormt deze samenwerking de basis voor een blijvende vriendschap. 6
In 1908 publiceert Crommelynck onder het pseudoniem ‘G.M.’ ongeveer veertig artikels in het Oostendse liberale dagblad Le Carillon, een verwijzing naar Georges Marquet, de directeur van het Kursaal en mede-eigenaar van de krant. Marquet, die hij via zijn vader leerde kennen, vraagt Crommelynck om theater-en muziekrecensies te schrijven. In Le Carillon publiceert hij ook een eerste kunstkritiek over de kunstenaar: ‘Léon Spilliaert groeide als een jonge eik in het bos, volgens de loop van zijn sap, de hebzucht van zijn wortels en het verlangen van zijn takken beladen met gebladerte.’ 7