Spilliaert wordt vaak gezien als een schilder, maar is vooral een tekenaar. Terwijl een kunstschilder doorgaans met penselen en verf op doek, paneel of plaaster werkt, hanteert Spilliaert andere technieken. Hij gebruikt Oost-Indische inkt, pastel, aquarel, gouache, potlood en werkt bijna uitsluitend op papier of karton. Olieverf komt zelden voor in zijn oeuvre, waardoor het moeilijk is om hem strikt genomen een schilder te noemen.
Wat Spilliaert uniek maakt, zijn net die materialen en technieken die hij gebruikt. Ze zijn snel, flexibel en bieden ruimte voor experiment. Hij heeft bovendien geen uitgebreid atelier nodig; hij werkt vaak op klein formaat en voor het grootste deel van zijn leven volstaat een stevige plank in zijn leefruimte. 1 Het laat hem toe een enorm aantal werken op papier te maken, terwijl hij slechts een zestigtal olieverfschilderijen, die een lange droogtijd hebben, creëert. 2 Even ter vergelijking: zijn gigantische oeuvre omvat ongeveer 5000 werken, terwijl zijn stadsgenoot James Ensor, die twintig jaar langer leeft, circa 850 werken schildert, naast heel wat tekeningen en etsen.
Spilliaert is dus zeker een tekenaar, maar het is ook niet helemaal fout om hem als schilder te benoemen. In zijn tijd werden zijn werken immers ‘tableaux’ genoemd en hij dichtte zichzelf af en toe de titel ‘artiste peintre' toe. En alsof dat nog niet genoeg is: op zijn graftombe, op de begraafplaats in de Stuiverstraat, prijkt: ‘kunstschilder Léon Spilliaert’. ‘Tekenaar’ of ‘papierkunstenaar’ heeft nu eenmaal niet hetzelfde elan.