Na de ontgoocheling van zijn eerste tentoonstelling in Parijs, geen enkel werk raakte verkocht, overheerst een gevoel van eenzaamheid bij Spilliaert.
Hij is dan een zo goed als onbekende kunstenaar van 23 jaar.1 Na de zomer van 1904 keert hij nog eens terug naar Parijs en ontdekt hij de kunst van Paul Cézanne. Hij zal de lichtstad regelmatig blijven opzoeken. In Oostende neemt hij deel aan het literaire verenigingsleven, met de lees- en kunstkring De Dageraad en de plaatselijke Cercle Artistique et Littéraire. Eind 1906 ontmoet hij dichter Henri Vandeputte, die later een levenslange vriend werd en Spilliaerts werk zou promoten.
Een liefdesavontuur, dat in 1907 op de klippen loopt, is misschien de reden dat Spilliaert in 1906 weinig werk maakt. Het contact met Deman en zijn dochter Paule blijft bestaan, zo blijkt uit briefwisselingen en een portret van Paule.
Ondertussen krijgen zijn marines meer vorm en diepgang: wolken, vloedlijnen en hier en daar menselijke figuren die als zwarte stokmannetjes rondhossen.